U bent hier:

Studentenstruggles: Fred Petrij

02/06/2025

“Wilt u zich even voorstellen?”

“Mijn naam is Fred Petrij. Ik werk in het Erasmus MC als klinisch geneticus, daar doe ik op dit moment geen patiëntenzorg meer, maar wel heel veel in het onderwijs. Daar bekleed ik allerlei functies, als ik die allemaal zou moeten opnoemen zijn we nog wel even bezig.”

“Heeft u ook hobby’s?”

“Ja ik ben een ontzettend hobby mens, altijd geweest. Zo heb ik zelfs mijn vrouw leren kennen. Ik heb nu nog zes tropische aquaria in mijn huis, dat waren er ooit 16, dus als ik een hobby heb overdrijf ik het meestal ook. Dat doet mijn vrouw gelukkig ook, dus wij begrijpen elkaar, ook al heeft zij tegenwoordig wel hele andere hobby’s dan ik. Verder doe ik aan podcasting, ik neem niet zelf een podcast op, maar geef audio feedback voor een aantal podcasts die over televisieseries gaan. Ik ben daar ooit mee begonnen omdat ik een halfuur fietstijd van thuis naar het Erasmus MC heb. Ik vind het dan leuk om naar een podcast te luisteren waar een aflevering van een serie die ik had gezien, helemaal uit elkaar geplozen wordt. Dan zie ik eigenlijk die aflevering nog een keer gratis voorbij komen. Wel op het verkeer letten natuurlijk! Hierdoor snap ik soms de aflevering ook beter, waardoor ik klaar ben voor de volgende. De podcasts helpen mij eigenlijk beter te snappen wat ik heb gezien.”

“Over welke serie is de beste podcast gemaakt?”

“Ik heb hierdoor twee Amerikaanse vrienden gekregen, die wekelijks een podcast maken. Ik heb het inmiddels gepresteerd om op 379 afleveringen van hun podcast feedback te geven; onafgebroken, zonder er ooit eentje te missen. Dat is dus al meer dan 7,5 jaar. Ook als ik op congres was in het buitenland, sprak ik toch even snel wat in. Niet met mijn gebruikelijke microfoon, maar gewoon met mijn mobiel. Dan is de geluidskwaliteit wel wat minder, maar goed. Ik ben nl. vrij neurotisch over het niet willen breken van mijn ‘continuous streak’. Zij hebben recentelijk, omdat er bij een van hen medisch iets was, hun podcast stilgelegd, tsja dan stopt het ook voor mij even. De podcast heet: ‘SciFi TV Rewatch’. Zij doen voor een deel oudere series in de Genre en Science-Fiction hoek. Soms doen ze ook een serie die nu draait.”

“Dus elke keer een andere serie?”

“Ja, dus in die zin is het steeds anders. Een enkele keer doe ik dat ook wel eens voor andere podcasts. Er zijn eigenlijk nog minstens twee, drie andere podcasts waar ik dat af en toe voor doe. Ik ben er ooit mee begonnen met de serie ‘Orphan Black’, waar ik helemaal fan van ben. Dat is een serie die gedraaid heeft van 2013 tot 2017. Dat gaat over menselijke klonen. Eigenlijk mag je die serie niet gemist hebben. Een aantal jaren geleden in 2017 ben ik tien dagen op vakantie gegaan naar Toronto, in mijn eentje, zonder vrouw en kinderen. Het enige wat ik heb gedaan is filmsites bezoeken. Het grappige was dat ik van de toeristische highlights van Toronto niets gezien heb. Mijn vrouw vroeg ‘heb je dit gezien, heb je dat gezien’ en ik zei ‘nee’. Ik was in achterbuurten, op industrieterreinen, ik was op allerlei plekken, waar de gemiddelde toerist helemaal niet komt. Je hebt opeens een hele andere en veel reële blik op zo’n stad dan wanneer je de toeristische highlights afloopt. Ook dit gaat weer ver; dan heb je een serie, kijk je ernaar, ga je erover podcasten, ga je vervolgens tien dagen naar Canada om filmsites te bezoeken. Dat gaat wel ver, maar ja, het is het wel waard.”

“In welk jaar bent u gestart met studeren en wat is uw studieverloop geweest?”

“In ben begonnen in 1981 met Geneeskunde in Maastricht. Ik had VWO-bèta met aardrijkskunde en geschiedenis, dus zó bèta was ik niet. Ik wilde in Maastricht of Amsterdam studeren. Voor mij was het óf Maastricht omdat mijn ouders toen in Geleen woonden in Zuid-Limburg, óf Amsterdam. AMC of VU maakte me niet uit, als het maar in Amsterdam was. Maastricht is qua onderwijs heel bijzonder, want Maastricht had toentertijd al Probleemgestuurd Onderwijs. Dat is niet heel anders dan casusgestuurd onderwijs, zoals nu in de nieuwe Bachelor. Dat was ook de reden
waarom Maastricht voor mij op de eerste plaats stond. Nu 44 jaar na dato zie ik hier een onderwijsvorm ontstaan, die ik al lang heb gezien, dus hoezo onderwijsvernieuwing? Ik ben dokter geworden met probleemgestuurd onderwijs. Het is een klein beetje breder dan casus gestuurd onderwijs, dat zegt de naam al, maar het is in essentie hetzelfde. Wij hadden ook blokken met bloktoetsen, zoals nu de eerstejaars. Ik weet niet hoeveel zicht jullie hebben op jaar 1, maar we hadden ook blokken en voortgangstoetsen, daar was Maastricht de eerste mee. Het is lang de enige faculteit geweest met een dergelijk onderwijssysteem. De voortgangstoetsen (iVGT) waren daar ook de beslissende factor. Als je met je iVGT op ‘twijfel’ stond, dan kon je dat met je bloktoetsen compenseren. Onze iVTG bevatte zo’n 300 vragen. Dat waren dan juist-onjuist-vraagteken vragen, dus niet zulke vragen als de studenten hier krijgen. Als je een vraagteken invulde gebeurde er niets, als je juist/onjuist invulde kreeg je aftrek als je het fout deed. Dan heb je als eerstejaars bij je eerste iVGT een score van 4% ofzo. Want je durft A) niets in te vullen en B) wat je invult gaat soms dan ook nog mis. Ik ben dus eigenlijk ‘groot geworden’ met de iVGT, en met probleemgestuurd onderwijs. Ik heb ook wat langer over mijn doctoraal van vier jaar gedaan en daarna had je coschappen om basisarts te worden. Ik heb uiteindelijk 9 jaar over mijn studie gedaan. Ik heb ook in het bestuur gezeten, van toentertijd de studentenvereniging ‘KoKo’, dat stond voor coördinatiecommissie. Het was een gezelligheidsvereniging, maar omdat we toen de enige vereniging waren, mochten wij toch ook de facultaire introductie naast onze verenigingsintroductie doen. Daar kregen wij ook geld voor. Daarna is dat natuurlijk gestopt, omdat er toen meerdere verenigingen kwamen. Dus toen hadden we alleen nog de verenigingsintroductiedagen en mochten we de facultaire niet meer doen. Maar in het begin dus wel.”

"Nu 44 jaar na dato zie ik hier een onderwijsvorm ontstaan, die ik al lang heb gezien, dus hoezo onderwijsvernieuwing? Ik ben dokter geworden met probleemgestuurd onderwijs."

“Was dat alleen van geneeskunde of ook van andere studies?”

“Nee het was voor verschillende afstudeerrichtingen, Verplegingswetenschappen en Biologische gezondheidskunde bijvoorbeeld. Mijn eerste vriendinnetje deed Beleid en beheer van de gezondheidszorg. Toen wij pas begonnen zaten wij in een oud Jezuïeten klooster, dat was dan het faculteitsgebouw. In Maastricht had je heel veel oude katholieke gebouwen die niet meer in gebruik waren en daar zat de universiteit dan in.”

“Wat waren andere redenen voor de uitloop van uw studietijd?”

“Het bestuursjaar was niet een vrij jaar, dus dat deed je naast de studie. Mijn cijfers waren niet goed genoeg omdat ik simpelweg te veel naast de studie deed. En ik had best wat moeite met mijn eerste jaar. Tijdens de doctoraal fase heb ik ook wat uitloop gehad, maar de coschappen heb ik wel binnen tweeëneenhalf jaar gedaan of zoiets. Ik was niet de briljantste student. Ik was ook op de middelbare school niet de student met achten. Ik heb mijn VWO gehaald met een 6,7 gemiddeld, dus ik was echt niet de crème-de-la-crème van de studenten. Ik heb altijd tegen mijn moeder gezegd: ‘Ik weet niet of ik de beste dokter kan worden, maar misschien wel de aardigste.’ Dat is dus het punt waar ik ook altijd kritisch op ben. Als we kijken naar de competenties van een arts, dan is kennis natuurlijk belangrijk. En ik zit niet voor niets in de examencommissie, maar ook professioneel gedrag, communicatie en leren samenwerken, vind ik minstens zo belangrijk. Zeker in deze kennismaatschappij, waar je alles kunt opzoeken, zijn er andere competenties die ik belangrijker vind.”

“Wat waren andere struggles van studenten in uw studententijd?”

“De eerste struggle die ik had, was ‘ga ik op kamers of niet?’ Voor mij was het een no-brainer. In die tijd woonde ik nog in Geleen bij mijn ouders, wat op twintig kilometer van Maastricht ligt, en ik had een brommer, dus ik had mijn moeder gezegd dat ik elke dag wel op en neer zou rijden en thuis zou blijven wonen. Mijn moeder wedde toen met mij meteen om tien gulden dat ik binnen no time op kamers zou gaan. En ik heb haar die tien gulden inderdaad moeten betalen. Na drie weken was het al genoeg, want je mist toch dingen en als het tot wat later duurt, zit je ’s nachts op je brommertje naar huis. Dus ik ging op kamers. Het is dan toch wel lastig om voor jezelf te koken en dat soort dingen. Het ging uiteindelijk allemaal wel.”

“Woonde iedereen dan ook op kamers, hoe was dat in Limburg?”

“Nee, veel mensen woonden nog thuis. Over Limburgers kan je wel zeggen dat ze redelijk honkvast zijn, maar ik kwam zelf oorspronkelijk uit het Noorden (Hilversum). In de weekenden gingen Limburgse studenten in andere steden veel terug naar huis o.a. voor het verenigingsleven, zoals de fanfare ofzo. Voor mij was dat anders, want ik heb niet Maastricht gekozen om dicht bij Geleen te blijven, want mijn andere opties waren twee keer Amsterdam. Voor mijn ouders was het als noorderling in Zuid-Limburg wonen wel een struggle. Mijn moeder ging in het kerkkoor om er bij te kunnen horen. Binnen no time zat zij ook in het bestuur, want als noorderling, die haar mond open deed, kwam dat voor de andere dames, die niets tegen meneer pastoor durfden te zeggen, mooi uit. Mijn vader deed hetzelfde bij de fanfare, ook om te integreren, en dat terwijl hij zo amuzikaal is als de pest; hij mocht het vaandel dragen en liep dan soms nóg uit de pas, maar ook hij zat snel in het bestuur. Wat wel een struggle was, was dat ik een beetje een Limburgs accent kreeg, waardoor ik voor mijn familie in het Noorden de Limburger werd, maar bij de Limburger de Hollander was. Ik heb wel tijdens mijn coschappen toch ook een beetje geprobeerd Limburgs te spreken, zodat ik bij bejaarde patiënten in het ziekenhuis met een paar Limburgse woorden verder kon komen. Ik deed dat dan voornamelijk bij patiënten die bijna somnolent of dement waren, om zo tot ze door te dringen.”

"Ik heb wel tijdens mijn coschappen toch ook een beetje geprobeerd Limburgs te spreken, zodat ik bij bejaarde patiënten in het ziekenhuis met een paar Limburgse woorden verder kon komen."

“Hoe woonde u op kamers?”

“In de eerste plaats woonde ik in een huis aan een drukke rotonde, waar veel vrachtverkeer langs kwam. Ik heb daar op zich goed gewoond, in een hele smalle lange pijpenla. Daar heb ik niet heel lang gewoond en daarna kreeg ik een prachtig huisje. Het grootste deel van mijn studietijd heb ik in een kleine arbeiderswoning gewoond, aanvankelijk met mijn allereerste vriendin. In Maastricht had je van die verpauperde wijken, en daar woonde een lastige bevolking, en toen hebben ze in de jaren zestig een wijk gebouwd met allemaal kleine arbeiderswoningen en een school met daarin een heel blik maatschappelijk werkers. Het werd hierdoor van aanvankelijk een socialisatie project tot een soort getto. Op een bepaald moment kwam de gemeente erachter dat dit dus toch niet een goed idee was. Daarnaast wilde de gemeente een nieuwe weg en brug bouwen om een ringweg rond Maastricht te maken en toen hebben ze de mensen uit die wijk gezegd dat de weg daar doorheen zou komen en dat die mensen eruit moesten. Die woningen hebben ze tot alle oorspronkelijke bewoners weg waren in de tussentijd ter beschikking gesteld aan studenten. Daarna hebben ze die mensen over de stad verspreid naar het motto ‘verdeel en heers’ en is die weg uiteindelijk elders gekomen dan door dit wijkje. Dus als student had je een best groot huis voor niet al te veel geld, omdat het toch afgebroken zou worden. Toen er nog een deel oorspronkelijke bewoners woonden werd er wel regelmatig ingebroken en dan was alles waar een stekker aan zat weg. Het was een heel bijzondere combinatie van enerzijds studenten en anderzijds mensen uit een zeer lage sociale klasse binnen één wijkje. Hierdoor heb ik vrij ruim kunnen wonen tijdens mijn studententijd. Mijn grootste studentenstruggle was eigenlijk dat mijn vriendin, waarmee ik dus in een eengezinswoning leefde, na enige tijd een andere vriend kreeg. We zijn toen tóch in dat huis blijven wonen. We hadden een gezamenlijke woonkamer en op de bovenverdieping drie kamers. Oorspronkelijk was dat een gezamenlijke slaapkamer en we hadden ieder een eigen studeerkamer, luxe hè! Toen is zij op de grootste studeerkamer ook gaan slapen en had ik twee kamers. We hebben daar nog 2,5 jaar samen gewoond, totdat zij was afgestudeerd. Dat was soms wel moeilijk, want tsja, die nieuwe vriend kwam ook langs en bleef natuurlijk slapen, en dat was niet altijd stil, als je begrijpt wat ik bedoel… en voor mij was het mijn eerste vriendin ooit.”

"Het was een heel bijzondere combinatie van enerzijds studenten en anderzijds mensen uit een zeer lage sociale klasse binnen één wijkje."

“Was er toen een woningnood?”

“Dat viel wel mee, want zodra ik het had besloten op kamers te gaan had ik een kamer. Weliswaar een pijpenla, maar ik had wel een kamer. In dat studentenhuis was er een kast in de hal voor alle post van dertig kamers en daar werd alles neergegooid. Toen heb ik dus een postbus genomen als student, want bij elk postkantoor kon dat toen nog.”

“Wat zijn de grootste verschillen en overeenkomsten met studenten nu en toen?”

“Dat is een lastige vraag. Er is namelijk niet zo veel veranderd. Wat ik wel merk hier in Rotterdam, en wat misschien ook al een beetje aan het veranderen is, is de drive bij studenten om te presteren. Zeker in Rotterdam, waar studenten vooral door elkaar, maar ook door sommige docenten worden opgejut om er steeds meer te doen. Bij ons hebben we N=N (nominaal = normaal) ook maar twee jaar volgehouden, terwijl het bij de andere faculteiten best goed werkt. Hier werkte het niet, want de eerstejaars gingen wel iets beter presteren, maar na het tweede jaar was het effect weg. Dus het zorgde eigenlijk alleen voor meer stress. Toen hebben we besloten om daarmee te stoppen. Het is ook wel te verklaren, want geneeskunde heeft een numerus fixus met zeer gemotiveerde studenten, dus hoe ga je die nog gemotiveerder krijgen? Dat is een flop geworden. Desalniettemin zie ik als examencommissie soms hele slimme studenten die toch tegen een burn-out aan zitten, alleen omdat ze een honours class moeten doen en daarnaast nog veel meer. Dat is dus heel anders dan toen ik studeerde, of ik zat in ieder geval niet in die groep studenten.”

“Deden studenten dan minder naast hun studie?”

 ““Dat vind ik moeilijk om te beoordelen. Er waren meer studenten die er wat naast deden, maar niet zozeer in het kader van CV-building. Of ik zat zoals gezegd niet in de goede groep van mensen, en zag ik het niet. Het kan ook nog dat ik me het niet meer zo herinner. Ik werkte bijvoorbeeld alleen maar naast de studie in het onderzoek omdat ik het leuk vond. Naast mijn studie werkte ik op een lab voor onderzoek naar cryopreservatie van embryo’s, wat nu nog steeds bij de IVF wordt gebruikt. Toen was het nog allemaal vrij nieuw. Het bijzondere is dat alle moleculen stil staan in de vloeibare stikstof bij -196 graden en je eigenlijk kunt spreken van ‘dood’, maar je kunt later alsnog het embryo weer tot leven brengen. Bij de ontwikkeling van de verschillende manieren van invriezen heb ik als student-assistent anderhalf jaar zonder salaris gewerkt. Gewoon omdat ik het leuk vond.”

“Wat zou u meegeven aan de studenten van nu?”

“Regelmatig krijg je bij de Klinische genetica VWO-studenten die een dagje willen meelopen op de poli voor hun afstudeerproject. Dat vond ik niet goed, want een 6 VWO student in je spreekkamer vind ik te ver gaan. Wel mochten ze altijd een interview met een collega doen, om zo toch een goed beeld te krijgen. Er kwamen een keer twee briljante studentes bij mij langs en aan het einde van het interview vroegen ze: 'Dr. Petrij, wat is uw motto?' Ik kon toen niets bedenken, want ik had helemaal geen motto. Ik heb toen bedacht: “alles waarin je je verdiept, is leuk." Als je teruggaat naar mijn struggle, was ik niet zo goed in interne geneeskunde en ik moest dit tentamen zelfs over doen. Later heb ik gewerkt in de oncogenetica, hematogenetica en een bepaalde groep complexe metabole ziekten, allemaal interne geneeskunde, terwijl ik daar zo'n hekel aan had. Het begon al toen ik pas klinisch geneticus was, ik kreeg toen de opdracht om de erfelijke bloedarmoedes als expertisegebied te gaan doen. En ondanks dat ik hier helemaal geen zin in had, is dit achteraf gezien het leukste wat ik in de patiëntenzorg gedaan heb.”

“Alles waarin je je verdiept, is leuk."

“Na uw coschappen, bent u gelijk gaan specialiseren?”

“Ik was al best oud, 29, toen ik klaar was met geneeskunde. Ik vroeg me ook af of ik nog wel medisch specialist kon worden. Tijdens mijn studie had ik altijd interesse in tropengeneeskunde en derde wereld geneeskunde, maar ik vond wel dat ik me daar meer in moest verdiepen om zeker te kunnen zeggen of dat bij me paste. Ik had tijdens mijn laatste coschappen een stage geregeld in India en wat er gebeurde is dat ik eigenlijk klaar was met mijn studie toen ik daadwerkelijk ging. Ik was dus al basisarts, maar dit was wel bedoeld als stage, hierdoor was ik een soort hybride. Ik ben wel naar India gegaan en heb daar ontdekt dat de spoedeisende geneeskunde niet iets voor mij is. Ik ben eigenlijk een laffe dokter, ik moet altijd eerst even kunnen nadenken voor ik wat ga doen. Het was een enorm goede ervaring, maar hierdoor had ik wel een heleboel schulden bij mijn ouders. Mijn studiefinanciering stopte omdat ik afgestudeerd was en ik kon mij niet aanmelden voor een uitkering aangezien ik niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, dus ik heb dat allemaal zelf moeten betalen. Na dit half jaar vroeg ik me wederom af of ik wel dokter wilde worden en niet het onderzoek in wilde. Ik heb toen vijf jaar een research project in Leiden gedaan en ben gepromoveerd in de moleculaire genetica. Vervolgens ben ik 2,5 jaar ANIOS en 4 jaar AIOS bij de Klinische genetica in Rotterdam geweest, om vervolgens daar uiteindelijk in 2004 ook specialist te worden, ik was toen 42 jaar.”

“Hoe bent u in het onderwijs gerold?”

“Dat begon al ontzettend vroeg, namelijk bij mijn studentenvereniging. Zij hadden een subvereniging, een facultaire fotoclub. Sinds de middelbare school vond ik foto's maken al ontzettend leuk. Bij mijn ouders in huis had ik een donkere kamer. Weer zo'n hobby die volledig uit de hand gelopen was. Om dit te bekostigen werkte ik ook: tijdens de middelbare school was ik diskjockey en tijdens mijn studie werkte ik bij Van der Valk als ober. Die studentenvereniging had zelfs een donkere kamer en een studio in hun verenigingspand, dus daar kon ik dan ook heel veel les geven. Later ging ik ook bij Biologische gezondheidskunde (BGK) in Maastricht lesgeven. Vergelijk het een beetje met de CGO-docenten van nu. Daar zochten ze in mijn tijd ouderejaars studenten voor. Ik ben dus tutor geweest van een onderwijsgroep. Het grappige is dat Dr. Suzie Otto, van de maatschappelijke gezondheidszorg hier in het Erasmus MC, in één van mijn tutorgroepjes zat. Lesgeven en besturen heb ik altijd gedaan”

“Waren er ook struggles bij uw studentenvereniging?”

“Ja, dat is een keertje flink geklapt. Ik denk dat dit wel een beetje onder een ander groot studietrauma valt, los van mijn eerste vriendin die ik kwijtraakte. Wij hadden bij die studentenvereniging KoKo allerlei commissies en op een bepaald moment was er een enorme discussie gaande tussen het bestuur en de introductiecommissie. Ik was destijds commissaris introductie en leidde die commissie. E.e.a. was zo hoog opgelopen, dat toen de eerstejaars voor de deur stonden om vier dagen op kamp te gaan, de introductiecommissie heeft gezegd er mee te kappen. Het bestuur moest het toen zelf maar regelen. Een aantal commissieleden hebben met knarsende tanden toch de introductie gedraaid, maar ik kon het niet omdat ik zo teleurgesteld en boos was. Ik heb ook mijn lidmaatschap van de vereniging opgezegd en ben er jaren niet geweest. Tot ik tien jaar later voor een oud-bestuursleden dag werd uitgenodigd en het voldoende gesleten was, toen ben ik weer gegaan. Een vereniging waar ik een jaar aan studie aan heb verloren, omdat ik daar zo actief was en mijn studie verwaarloosde, viel ineens weg. Dat was wel een studietrauma. Overigens wel beter voor mijn studieresultaten…”

“Zou u iets veranderen als u terug in de tijd kon?”

“Nee, ik ben daar ook heel consequent in. Ook al op de middelbare school, als ik een vier haalde en ik wist dat ik best een zes of zeven had kunnen halen, ging ik niet zitten mopperen. Dan moest ik de volgende keer maar beter mijn best doen. Ook in mijn vak als klinisch geneticus is het van belang dat je patiënten goed counselt zodat ze een weloverwogen, eigen keuze op het juiste moment in hun leven kunnen maken. Ik heb met alle kennis die ik toen had die beslissingen genomen, dus moet ik nu voor die beslissing respect hebben. Als ik zie waar ik nu ben, ben ik daar heel tevreden mee. Een ander voorbeeld is dat ik een hele goede opleider had toen ik AIOS was, hij was een hele goede onderwijsman en ik heb ook veel van hem geleerd. Die zei tegen mij: "Fred, je kunt onderwijs leuk vinden, maar je moet het niet doen, want dat is slecht voor je carrière." Ik heb me daar niets van aangetrokken en deed gewoon wat ik leuk vond, zo ben ik het onderwijs in gegaan. Uiteindelijk werd ik alsnog sectiehoofd, hoofd van de counseling, en had ik 70 mensen onder mij. En dat ook nog eens in een tijd waarin er geen stabiel afdelingshoofd was, dus samen met de hoofden van de genetica labs vervulden wij die functie ook. Ik heb dat zes jaar gedaan. In die tijd was de sectie waar ik het hoofd van was van 42 naar 70 mensen gegroeid, de Klinische genetica groeide in die tijd 10% per jaar.”

“Ik hoop dat studenten vertrouwen kunnen hebben in deze wereld, want ik word er wel heel verdrietig van. Ik vind het soms heel moeilijk voor jullie, met wat er allemaal om jullie heen gebeurt. Aan de andere kant kun je ook kijken naar hoeveel mogelijkheden jullie wel niet hebben. Je kunt ook in een tentje in Afghanistan zitten of in een bouwval in Gaza. Ook aan het halfjaar dat ik in India geweest ben heb ik tot de dag van vandaag dingen over gehouden en met me mee genomen. Een klein voorbeeld is dat ik me voor de reis naar India best kon ergeren aan treinen die te laat kwamen. Na India was dat weg en wond ik me eigenlijk alleen nog maar op over de mensen die zich opwonden over een trein die drie minuten te laat kwam. Dan dacht ik relax, hij komt vanzelf wel. Dat heb ik al die 35 jaar daarna vastgehouden, ik ben daar echt door veranderd.”

“Ik hoop dat studenten vertrouwen kunnen hebben in deze wereld."

Partners